Docenten voortgezet onderwijs: ’Er is te weinig aandacht voor positieve seksuele vorming’

Docenten en leerlingen in het Nederlands voortgezet onderwijs vinden dat er op scholen te weinig aandacht is voor positieve seksuele vorming. Bij positieve seksuele vorming is er niet alleen aandacht voor de biologische kant van seksualiteit, maar ook voor plezier, LHBTI+ diversiteit, wensen en grenzen, en respectvol met elkaar omgaan. Dat schrijven onderzoekers van de Universiteit Utrecht in het rapport ’Gewoon’ met elkaar in gesprek gaan dat op 8 december is gepubliceerd. Het rapport is geschreven in samenwerking met Stichting Seksueel Welzijn Nederland en Rutgers, expertisecentrum seksualiteit.

De onderzoekers namen het afgelopen jaar vragenlijsten af bij docenten die seksuele vorming geven: 508 van deze docenten vulden de vragenlijst volledig in. Ook vormden de onderzoekers focusgroepen met docenten en leerlingen. Jeugdonderzoeker aan de Universiteit Utrecht Margreet de Looze : "Met deze focusgroepen kregen we meer inzicht in de barrières en behoeftes die docenten seksuele vorming ervaren. En we ondervonden welke benaderingen in het seksuele vormingsonderwijs succesvol zijn."

De kennis van de docenten op het gebied van intersekse en de vrouwelijke seksuele anatomie kan beter.

Positief en inclusief

Uit het rapport blijkt onder meer dat attitudes (of: de houding) van docenten ten aanzien van plezier en gelijkheid, maar ook ten aanzien van LHBTI+-diversiteit, over het algemeen behoorlijk positief zijn. De kennis van docenten die seksuele vorming geven, is op veel vlakken toereikend, al kan de kennis op bijvoorbeeld het gebied van intersekse en de vrouwelijke seksuele anatomie volgens de onderzoekers beter. Opvallend is dat op scholen met een cultureel diverse leerlingpopulatie de kennis en vaardigheden rond positieve en inclusieve seksuele vorming van docenten over het algemeen van hoger niveau zijn dan op zogenaamde ’witte’ scholen.

Cruciale levensfase

Hoewel de kennis en vaardigheden van docenten vaak dus toereikend zijn, blijkt uit het onderzoek dat docenten het lastig vinden om invulling te geven aan seksuele vorming. Dit komt doordat duidelijke richtlijnen ontbreken. Hierdoor wordt er vaak slechts minimale tijd ingeroosterd voor seksuele vorming en is het seksualiteitsonderwijs vaak afhankelijk van die ene enthousiaste docent die dit een belangrijk thema vindt. Onderzoeker Jenneke van Ditzhuijzen : "Daardoor krijgen sommige leerlingen helaas zeer minimale relationele en seksuele vorming die eigenlijk alleen maar gaat over de negatieve aspecten, zoals het voorkomen van soa’s en onbedoelde zwangerschap. Het is juist zo belangrijk dat leerlingen ook leren communiceren over consent en hun wensen en grenzen. En dat er wordt uitgegaan van een positieve, gezonde seksualiteit waarin ruimte is voor diversiteit." Volgens Van Ditzhuijzen kan op die manier de seksuele autonomie vergroot worden, wat bijdraagt aan seksueel welzijn. Het voortgezet onderwijs is bij uitstek de aangewezen plek om leerlingen zoveel mogelijk een gelijke start te geven in deze cruciale levensfase in de seksuele ontwikkeling.

Slechts 22% van de docenten geeft aan dat ze goed getraind zijn in het geven van seksuele vorming.

Onvoldoende ondersteuning

De onderzoekers merkten ook op dat niet alle docenten het even gemakkelijk vinden om les te geven over seksualiteit. De Looze: "Aan hun inzet ligt het niet: ze zijn enthousiast en steken veel tijd in hun lessen. Het ongemak zit ’m meer in training en ervaren ondersteuning. Slechts 22% van de docenten geeft aan dat ze goed getraind zijn in het geven van seksuele vorming. En maar ongeveer de helft (52%) van de docenten voelt zich goed tot uitvoerig ondersteund door de werkgever in het geven van seksuele vorming. De grootste barrières liggen dus bij de ondersteuning vanuit het management van de school en bij de overheid."

Opnemen in curriculum

In hun rapport doen de wetenschappers een aantal aanbevelingen. Zo stellen zij voor om docenten werkgroepen te laten vormen voor betere borging, en om relationele en seksuele vorming een vaste plaats in het curriculum te geven: daarmee wordt aandacht voor seksuele vorming structureler. De Looze: "Door relaties, identiteit en seksualiteit in de kerndoelen van zowel de onderbouw als de bovenbouw (wanneer veel jongeren seksueel actief worden) op te nemen, worden docenten en scholen gefaciliteerd om het onderwijs op dit gebied goed op de kaart te zetten."

Rapport en podcast

Meer bevindingen over seksuele vorming op middelbare scholen zijn te lezen in het rapport ’Gewoon’ met elkaar in gesprek gaan. Of luister naar de podcast Jong Geleerd  waarin Margreet de Looze en Monique van Wiellink, docent seksuele vorming, ingaan op vragen als: hoe maak je deze thema’s bespreekbaar in een klas vol pubers? En: hoe ga je als docent om met ongemak en weerstand bij leerlingen met sterk religieuze opvattingen?