Rijke landen verschillen sterk in de aanpak van klimaatfinanciering

- EN- NL

Op de klimaattop in Bakoe is afgesproken dat rijke landen, waaronder Nederland, vanaf 2035 jaarlijks 300 miljard dollar aan klimaatsteun geven aan ontwikkelingslanden. Een nieuwe analyse van economen Herman Vollebergh en Asel Doranova, in opdracht van de Tweede Kamer, toont aan dat rijke landen echter sterk verschillen in hoe zij hun klimaatbeloftes nakomen, met grote gevolgen voor de effectiviteit van deze steun.

In 2009 beloofden rijke landen jaarlijks 100 miljard dollar te investeren in klimaatmaatregelen voor ontwikkelingslanden, maar het duurde tot 2022 voordat dit doel daadwerkelijk werd bereikt. Op de recente klimaattop in Bakoe was de inzet van de ontwikkelingslanden dat rijke landen vanaf 2035 jaarlijks 1,3 biljoen dollar in klimaatbeleid in ontwikkelingslanden investeren. Dat is in de slotverklaring 300 miljard per jaar geworden.

Deze toegenomen vraag komt voort uit de dringende behoefte om niet alleen de klimaatverandering te bestrijden, maar ook de gevolgen ervan aan te pakken. De manier waarop over dit geld wordt gerapporteerd, roept echter veel vragen op.

Uitkering of lening

Landen verschillen aanzienlijk in de manier waarop ze klimaatfinanciering verstrekken. Terwijl Duitsland en Frankrijk voornamelijk leningen verstrekken, leggen landen als Nederland de nadruk meer op uitkeringen. Tegelijkertijd heerst er nog steeds onduidelijkheid over wat precies als ’klimaatfinanciering’ kan worden beschouwd. Zo worden leningen vaak wel als financiering meegeteld, maar verhogen ze tegelijkertijd de schuldenlast van arme landen, zelfs wanneer ze onder gunstige voorwaarden worden verstrekt.

Impact

De studie toont aan dat rijke landen hun bijdrage per capita weliswaar hebben verhoogd. Duitsland bijvoorbeeld heeft zijn bijdrage per persoon van 30 USD in 2015 opgevoerd naar 50 USD in 2025. Zweden gaat nog verder, met 138 USD per capita, en het VK heeft beloofd meer dan 200 USD per capita bij te dragen in 2026.

Ondanks de stijgende bedragen blijft het echter lastig om precies vast te stellen hoeveel klimaatfinanciering er daadwerkelijk wordt verstrekt, in hoeverre dit ’additioneel’ is, en of het de beoogde impact heeft. Het meten van de bijdrage van landen is moeilijk vanwege de verschillende manieren waarop zij hun uitgaven rapporteren of door het ontbreken van cruciale gegevens. Nederland lijkt erin te slagen om ook private fondsen aan te boren. In 2022 bijvoorbeeld haalde Nederland 72% aan extra privé-investeringen binnen voor elke euro die aan publieke klimaatfinanciering werd besteed. Voor andere landen, zoals Frankrijk en Duitsland, ligt dit percentage een stuk lager.

De OESO en andere organisaties proberen meer transparantie te bieden, maar blijven ook afhankelijk van de gegevens die lidstaten zelf aanleveren. Die zijn vaak ontoereikend. Er is daarom nog steeds veel behoefte aan duidelijker inzicht in hoe het geld wordt opgehaald en besteed, zodat we echt kunnen beoordelen of landen hun beloften nakomen en of de armste landen niet verder in de schulden worden gestoken.

Over het onderzoek

Deze analyse door Herman Vollebergh en Asel Doranova is gedaan in opdracht van de Algemene Commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer. De commissie vroeg wetenschappers via het samenwerkingsproject Parlement & Wetenschap om een factsheet te leveren over de verschillen in klimaatfinanciering tussen Nederland en enkele andere, vergelijkbare landen. De eerste versie van deze factsheet is drie jaar geleden geleverd, maar is geupdate op basis van de nieuwste ontwikkelingen, onder meer doordat de EU strengere eisen is gaan stellen aan de monitoring van klimaatfinanciering in het kader van het internationale klimaatverdrag van Parijs.

De documenten zijn hier te lezen:

https://parlementenwetenschap.nl/­wetenschappelijke-­factsheets-per-­commissie/

https://parlementenwetenschap.nl/­instrumentarium/­wetenschappelijke-­factsheet-of-­position-paper/