In nieuw onderzoek van onder andere Hans Bouwmeester (Toxicologie) en Phil Macnaghten (Kennis, Technologie en Innovatie) van Wageningen University & Research, draait het om de waarde die we toekennen aan dierproefvrij onderzoek. De uitkomsten van proefdiervrije resultaten worden niet altijd (wettelijk) geaccepteerd, waardoor dierproeven alsnog nodig zijn. Om de inzet van proefdieren te reduceren of - waar mogelijk - helemaal te stoppen, is een omslag nodig, denken Bouwmeester en Macnaghten.
Bouwmeester: ’De insteek van ons onderzoek is zowel toxicologisch als sociologisch. Dat is bijzonder. Het gaat hier niet alleen om het bewijzen of testmethodes betrouwbaar zijn, maar ook wat er nodig is om dierproefmethodes te vervangen. Van begrijpen hoe een stof werkt en de toepasbaarheid ervan in dierproefvrije modellen, als ook de acceptatie van dierproefvrije data.’
Proefdiervrije transitie
Proefdieren worden ingezet om de veiligheid van stoffen voor de mens te onderzoeken. Denk hierbij aan stoffen die we als mens (dagelijks) binnenkrijgen, zoals geneesmiddelen en stoffen die via het milieu in onze voeding terechtkomen. Proefdiergebruik ondervindt wel steeds meer kritiek, vanuit een maatschappelijk als ook wetenschappelijk oogpunt. Er is kritiek op het gebruik van dieren, maar ook op de vertaalbaarheid van dergelijke testen van dier naar mens. Om de proefdiervrije transitie in het wetenschappelijk onderzoek te stimuleren, hebben NWO en ZonMW het programma ’Proefdiervrije modellen: acceptatie en implementatie’ ontwikkeld.
Dit programma richt zich op de acceptatie en implementatie van proefdiervrije modellen op bestuurlijk, wetenschappelijk en maatschappelijk niveau. Drie multidisciplinaire consortia dragen hier de komende vijf jaar aan bij. Een van de projecten betreft een consortium van Wageningen University & Research, Rijksuniversiteit Groningen, Rathenau Instituut, Shell, Unilever, Dutch Organ-on-Chip consortium en Medicines Evaluation Board of the Netherlands.
Systeemverandering
In dit project buigen de onderzoekers zich over twee typen dierproefvrije methodes die gebruikmaken van celmodellen of complexe modellen die de leverfunctie benaderen. Het consortium wil graag weten hoe verschillende partijen denken over deze dierproefvrije alternatieven.
Macnaghtan: ’Hoe staan de verschillende belanghebbenden, de regelgevende instanties en ook het brede publiek in het loslaten van dierproefmethodes? Hebben we daarvoor voldoende vertrouwen in de dierproefvrije alternatieven? Het interessante aan dit onderwerp is, dat we hier liever juist niet aan denken. We vermijden de oncomfortabele details, willen eigenlijk niet weten welke dieren er voor welk onderzoek worden ingezet of hoe omvangrijk dit onderzoek is. Het is dus ook mogelijk dat het onderwerp nog helemaal niet zo concreet of tastbaar is voor mensen. Dat willen we onderzoeken.’
Breed maatschappelijke insteek
Bouwmeester vult aan: ’We willen ook meer te weten komen over de oplossingsrichtingen. Dus hoe komen we voorwaarts in dit onderwerp? Ruilen we daarmee de ene onzekerheid voor de andere in? Plus hoe maken we hier een open en breed maatschappelijk onderzoek van? Daar gaan we ons de komende periode over buigen.’