Europese integratie raakt het beleid van gemeenten en provincies op allerlei vlakken. Van de betaling van vrijwilligers bij de brandweer, arbeidsmigranten, aanbesteding van jeugdzorg tot de kwaliteit van lucht, bodem en water om ons heen. Het ontbrak tot nog toe echter aan een actueel, representatief en onderbouwd beeld hoe gemeenten en provincies zich aanpassen aan Europese integratie. Onderzoekers van de Universiteit Utrecht hebben dit nu in kaart gebracht. Het onderzoek biedt de basis voor gemeenten en provincies om beter te kunnen inspelen op Europese integratie. Belangrijke conclusie: zij hebben daarvoor een duidelijke inhoudelijke strategie nodig. Op maandag 22 mei is hun rapport aangeboden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Hanke Bruins Slot.
In opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Huis van de Nederlandse Provincies (HNP) in Brussel, en met steun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Universiteit Utrecht in kaart gebracht hoe gemeenten en provincies zich hebben aangepast aan Europese integratie, van Europese subsidieverwerving, uitvoering van Europese wetgeving, Europese beleidsbeïnvloeding, deelname aan Europese (kennis)netwerken tot positionering op de Europese markt.
Download het rapport ’Van ad hoc naar vanzelfsprekend: Hoe Nederlandse gemeenten en provincies inspelen op Europese integratie.’ (website VNG)Belangrijkste bevindingen
Dit zijn de belangrijkste bevindingen uit het rapport:
- De mate van Europeanisering verschilt aanzienlijk onder gemeenten. Vooral grotere gemeenten en gemeenten bij de Duitse en/of Belgische grens zijn meer geëuropeaniseerd. Provincies zijn gemiddeld meer geëuropeaniseerd dan gemeenten.
- Organisatorisch lopen de verschillen uiteen. Vooral kleinere gemeenten reageren ad hoc op Europese integratie, terwijl er ook gemeenten en provincies zijn waar ambtenaren en bestuurders zich inzetten Europa een integraal en vanzelfsprekend onderdeel van hun organisatie en beleid te maken.
- Minder dan de helft van de gemeenten en zo’n driekwart van de provincies acht zich (heel) goed in staat om Europese wetgeving uit te voeren. Problemen bij de uitvoering van Europese wetgeving komen niet altijd goed door in Den Haag en Brussel. Omdat er weer allerlei nieuwe Europese wetgeving op stapel staat, kan dat problemen in de uitvoering opleveren. Als gemeenten en provincies Europese wetgeving niet naleven, kan dat nadelig voor gemeenten en provincies zijn, bijvoorbeeld als vergunningen succesvol worden aangevochten.
- Het aanvragen van Europese subsidies vergt capaciteit. Dat is vooral voor kleinere gemeenten lastig om op te brengen. Daarnaast is vaak het misverstand in politiek, bestuur en management dat Europese subsidies snel gaten in de eigen begroting kunnen vullen. Subsidies zijn juist een middel om de eigen en Europese beleidsdoelen te realiseren.
- Europese beleidsbeïnvloeding doet zich voor minder bij gemeenten dan provincies. Dat is niet verwonderlijk. Lobbyen is arbeidsintensief. En het vergt bovendien kennis van het minder bekende Europese speelveld. Als gemeenten en provincies de gezondheid van hun inwoners, natuur en economie echter belangrijk vinden, ontkomen ze er niet aan om Europees beleid te beïnvloeden. Dat kunnen en hoeven ze als kleine spelers in Europees verband niet alleen te doen. Ze zijn daarbij aangewezen op samenwerking, in de regio, in de provincie, nationaal en Europees met andere overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen.
- Er is een duidelijke strategie nodig. Zowel voor verwerving van Europese subsidies, deelname aan Europese (kennis)netwerken en Europese beleidsbeïnvloeding als voor positionering op de Europese markt van de lokale/regionale economie is een duidelijke inhoudelijke strategie gevraagd, om niet ad hoc, maar doelgericht en consequent in te spelen op Europese integratie. Daarmee verwerft een gemeente, provincie of samenwerkingsverband naam, invloed en aantrekkingskracht op bepaald (beleids)vlak. Door Europese integratie te verweven in eigen inhoudelijke strategie, wordt dat ook een meer vanzelfsprekend onderdeel van hun beleid.
Onderzoeksteam
Hans Vollaard, Marij Swinkels, Lucia Feiters, Harmen Binnema en Lisanne de Blok van het Departement Bestuursen Organisatiewetenschap (USBO), Universiteit Utrecht.
Projectteam VNG-HNP: Simone Goedings (projectleider), Alexander van den Bosch, Machteld van Dijk, Petra Bassie, Frans van de Waart, Lisa Brakband, Chitra Thakoerdat en Linda Akkerman.